top of page
Zoeken

The kids are allright

Bijgewerkt op: 13 nov 2024

Het is een heel gewone ochtend, m’n moeder heeft ons wakker gemaakt en gezegd dat we moesten opschieten. Dat doet ze elke dag, want haast hoort bij doordeweekse dagen, zoals je ook een hand hoort te geven om te bedanken na het spelen, zelfs wanneer het eigenlijk helemaal niet leuk is geweest.

 

Er zijn ook wel eens dagen bij dat we volledig aangekleed met onze jassen en schoenen al aan, minstens twintig minuten zitten te wachten voordat we op de fiets stappen om naar school te gaan. Op dat soort dagen zit mijn moeder met een vredige glimlach naast ons een kop koffie te drinken, een laagje schuim erop, en zegt ze dat het fijn is om de dag rustig te beginnen. ‘Toch jongens, dit is veel fijner dan dat we steeds zo moeten opschieten?’. We knikken instemmend en ik kijk dan even naar haar gezicht. Op dat soort dagen heeft ze die opgemaakt. Het lijntje rondom haar ogen glittert een beetje. Achter haar rechteroor nog een veeg van de bruine crème die ze dan op haar gezicht smeert.  

 

Maar vandaag is er geen tijd voor make-up, want er is veel haast en ze zei opnieuw dat we moesten opschieten. Ze smeert boterhammen met smeerworst en voor ieder van ons één met jam. Daarna snijdt ze appels door de helft en daarna nog een keer door de helft. Vanaf de wc hoor ik mijn broertje hard roepen, schreeuwen is het eerder, dat hij klaar is met poepen. Mijn moeder trekt haar schouders even kort op en zucht. ‘Mamaaaaaa, ik heb gepoept!’ klinkt het nu harder. Met trage bewegingen maakt ze de ontbijtbordjes verder af, een handje nootjes op die van mij erbij. Daarna loopt ze naar de wc, waar mijn broertje, zo weet ik, met zijn blote billen in de lucht en handen op de grond al klaar staat en mijn moeder met een paar halen de stront van zijn achterste veegt waarna hij zijn broek weer aan doet. Wanneer hij van de wc komt zie ik dat zijn broek nu andersom zit, maar ik zeg er niets over.

 

Eigenlijk is alles zoals het altijd gaat, behalve dan misschien dat ze deze keer geen water kookt voor zichzelf met een citroentje erin. Het is wellicht onbeduidend voor wie mijn moeder niet kent. Want hoe erg is het om heet water met een citroentje een keer over te slaan? Nauwelijks zou je zeggen. Het valt mij ook niet direct op, niet écht althans.

 

Daarna rent ze met een tandenborstel achter mijn broertje aan door het huis heen, totdat ze hem in de keuken te pakken krijgt en ze zijn hoofd vervolgens met haar bovenbenen in bedwang houdt tijdens het poetsen van zijn tanden. Hij mept met zijn armpjes om zich heen en er loopt een beetje kwijl langs zijn wang, maar zijn ogen verraden dat hij ook plezier haalt uit dit ritueel.  ‘Kom eens hier bij me’, zegt ze tegen ons nadat hij zich weer heeft los geworsteld. Er valt een klodder spuug vermengd met tandpasta op de trui van mijn broertje. Ze bukt zich zodat ze op onze hoogte komt en kijkt ons aan. ‘Mama gaat nu’, zegt ze daarna. ‘Jullie kunnen het van nu af aan wel zelf’. Ik hoor haar knieën hard knakken wanneer ze weer op staat. ‘Waar ga je dan heen? Wát kunnen we dan zelf?’. Ik heb veel vragen. ‘Gewoon’, zegt ze terwijl ze zich al omdraait en om haar sleutels zoekt. ‘Jullie kunnen nu wel voor jezelf zorgen, je weet waar alles ligt toch? Je moet elke dag douchen en eten en doordeweeks naar school. Gaat dat lukken?’. ‘Ga je dan nu al naar je werk?’, vraag ik haar niet goed wetende wat ze bedoelt te zeggen. ‘Nee lieverd, ik ga niet naar mijn werk’, ze lijkt even te twijfelen. ‘Ik ga gewoon weg’. Haar ogen vullen zich met tranen. Ik sta wat onhandig tegenover haar. Wil ze een knuffel? Moet ik haar zeggen dat ik niet wil dat ze gaat?

 

Ik zie haar lichaam van de zijkant, haar bolle voorhoofd en de buik waar ik in heb gezeten. ‘Dit was jouw huisje en je wilde er mooi niet uit’, zei ze op mijn verjaardagen als ik haar vroeg hoe dat ging toen ik geboren werd. Ik voel hoe mijn keel een beetje droog wordt, zoals dat gebeurt als je misschien gaat huilen, maar je lichaam zich nog niet heeft overgegeven. Mijn broertje is op de vloer gaan liggen en trekt ondertussen zijn broek uit, die hij zo-even na het poepen juist weer aan had gedaan. Ik erger me aan zijn directe overgave rondom de nieuw verworven vrijheid. Hij kan toch op zijn minst éven wachten totdat ze weg is? ‘Mogen we nu ook met echt vuur koken?’, vraagt hij. ‘En met scherpe messen spelen?’. Mijn moeder lijkt even na te denken en haalt dan haar schouders op. ‘Doe wat je niet laten kunt.’ Ze begint de vaatwasser uit te ruimen, maar stopt na de eerste twee bordjes en draait zich naar hem om. ‘Maar wees wel voorzichtig!’, voegt ze er aan toe, met haar vinger naar hem wijzend, er zich van verzekert dat ze er goed aan doet ons zo achter te laten. Ze is tenslotte nog steeds onze moeder, daar verandert helemaal niks aan.

In de gang pakt ze haar jas en sjaal. Daarna loopt ze weer terug naar binnen en bekijkt het gasfornuis, terwijl ze de draaiknoppen aanraakt. Dat doet ze altijd als ze weg gaat.

 

Wanneer we op vakantie gingen en alle tassen in de auto waren gezet, mijn broertje en ik op de achterbank met een zak krentenbollen en tekenspullen tussen ons in, ging ze ook altijd nog even naar binnen. Dat duurde vaak ontzettend lang. Ik had dan in de tussentijd al twee tekeningen gemaakt en wanneer ik naast me keek zag ik dat mijn broertje hard op zijn iPad aan het rammen was met zijn chipshanden, van het zakje dat hij eigenlijk pas mocht openmaken als we een uur onderweg zouden zijn. Wanneer ze dan eindelijk uit ons huis kwam en als ik haar vroeg waar ze was gebleven antwoordde ze dat ze het gasfornuis moest checken, ‘enzo’ voegde ze er dan meestal aan toe.

 

Ik durf haar niet te vragen wanneer en óf ze weer terug komt, omdat alles zo gewoon is en zo gek tegelijk dat ik niet weet welk antwoord ik precies verwachten kan. Ik blijf achter haar aan lopen als een schaduw, terwijl ze door het huis blijft scharrelen, op zoek naar spullen en dingetjes om recht te leggen. Soms stopt ze iets in haar kleine tasje. ‘Oké, nu ga ik echt’, zegt ze tegen zichzelf. We lopen naar haar toe en ze geeft ons staand een knuffel, bukken doet ze nu niet meer.

En daarna gaat ze. Ik zie haar groene jas nog even voorbij het raam komen door de jaloezieën heen als ze buiten de hoek om gaat, maar haar hoofd is van ons afgewend.

 

Mijn broertje staat wat verdwaasd naar me te kijken in zijn blote billen alsof hij het vertrek nu pas ten volste begrijpt. ‘Ja wat?’, zeg ik tegen hem. ‘Wat sta je daar nou?’. Ik wil niet dat hij zo naar me kijkt. ‘Ik heb honger in iets lekkers’, zegt hij daarna. ‘Dat mag niet, het is nog maar ochtend en je hebt net ontbeten. Als je nog trek hebt maak ik een cracker voor je.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Wel met jam dan’. Ik pak de crackers uit het kastje en daarna een bord uit de kast ernaast. Nu komt het lastige deel; de jam staat heel hoog in de koelkast. Mijn broertje komt ineens aanlopen met zijn stoeltje voor mij om op te staan. ‘Oh dankje, trek je wel even je broek weer aan, ik kan je piemel de hele tijd zien.’ Vanuit mijn ooghoek zie ik dat hij zijn iPad pakt en met één hand zijn broek omhoog begint te sjorren. Wanneer ik hem de cracker geef ga ik naast hem zitten en kijk mee met de filmpjes die voorbij komen. Er komen auto’s voorbij die over een circuit rijden, een meisje dat cadeautjes uitpakt en daarna een man die allemaal gekke dansjes en kunstjes doet. De man spreekt daarbij in een taal die ik niet begrijp, maar toch lachen we, want het ziet er grappig uit. Zo zitten we daar, urenlang, en soms staat een van ons op om even te plassen.

 

In de middag maak ik nog een paar crackers met jam en eten we een banaan. Daarna kijken we weer verder, maar na een tijdje vind ik de onbegrijpelijke taal en de auto’s niet echt leuk meer. ‘Zullen we iets anders gaan doen?’ Hij reageert niet en blijft naar het schermpje loeren. ‘Hallo!? Zullen we nu iets anders doen?’. Ik druk op de pauze knop, waardoor het filmpje stopt. Hij draait zich naar me om en begint me vrijwel direct te slaan met een autootje dat naast hem ligt. Het doet enorme pijn en ik begin huilen. ‘Mama! Hij heeft me geslagen!’. Mijn broertje begint nu ook te huilen, krijsen is het eigenlijk, en roept ook; ‘zij begon!’ gilt hij. We beginnen samen steeds harder te brullen, als twee woeste dieren die elkaar ieder moment zullen gaan aanvallen. Er loopt een sliert snot uit zijn neus. Plotseling stoppen we allebei en kijken we elkaar aan. We zeggen niets, maar lijken het allebei gelijktijdig te beseffen.

‘Kom maar even’, zeg ik terwijl ik zijn hand vastpak en hem mee neem naar de keuken. Ik veeg zijn snot weg met een stuk keukenrol en knuffel hem. ‘Ik was ook niet zo aardig, sorry’. Hij knikt en zegt ‘ik ook sorry’ en ik voel zijn kleine armpjes om mijn nek als een klein knuffelaapje met van die magneetjes aan de uiteinden van de pootjes. Ik til hem een klein beetje op, zodat zijn voeten een stukje boven de grond komen te bungelen. ‘Zullen we even naar buiten gaan anders met onze fiets?’ vraag ik hem. ‘Mag dat?’, hij kijkt me met grote ogen aan. ‘Helemaal zelf? Van mama mag dat toch niet?’ Ik loop naar de deur en pak onze jassen. ‘Nu mag het wel, want mama is toch weg’.

 

Tijdens het fietsen hoop ik dat we een van mijn vriendinnen tegenkomen, zodat ze kunnen zien dat ik hier zomaar fiets met mijn kleine broertje. Maar we zien niemand die we kennen en iedereen lijkt het normaal te vinden dat we hier rond rijden met z’n tweeën.  

 

We stoppen even in het parkje schuin tegenover ons huis om te kijken naar een man die heel veel plastic tassen bij zich heeft en ondertussen in een prullenbak graait. ‘Hij stinkt heel erg’ zegt mijn broertje net iets te hard. ‘Dat mag je niet zeggen.’ zeg ik streng tegen hem in de hoop dat de man het niet gehoord heeft. ‘Dat heet een zwerver en hij is zielig, dus je mag niet zeggen dat hij stinkt.’ ‘Ja maar het is toch zo?’, zegt hij. Hij blijft de man aanstaren die inmiddels drie blikjes heeft verzameld. De man kijkt plotseling naar ons om en loopt een stapje in onze richting. Ik stap snel weer op mijn fiets, in de startblokken om gauw weg te fietsen, want je weet tenslotte maar nooit wat er kan gebeuren. Maar mijn broertje blijft rustig staan en wijst naar de plastic tassen. ‘Wat doe je daarmee?’ vraagt hij. ‘Spullen verzamelen, daar kan ik weer eten van kopen. Wat doen jullie hier?’ Vanaf een afstandje zie ik hoe de man op mijn broertje neerkijkt, in zijn handen de plastic tassen. ‘We zijn aan het fietsen. Mama is net weggegaan’, zegt mijn broertje. Daarna begint hij ineens hard te huilen. De man zegt niets en wijst naar het bankje. ‘Och, ga maar even zitten jongen.’ Samen gaan ze op het bankje zitten, het ziet er lief uit. Mijn broertje en de zwerver, met de plastic tassen tussen hen in. De man omklemd de tassen als een schat en houdt ze strak tegen zich aan. Ik wil eigenlijk naar ze toe lopen en mijn kleine broertje troosten, maar ik blijf bij mijn fiets naar ze staan kijken.

 

Na een tijdje houdt hij op met snikken. ‘Is het nu over?’, vraagt de man aan mijn broertje. Hij knikt alleen maar, staat op en loopt weer naar mij toe. ‘Succes met de spullen’, roept mijn broertje naar de man vanaf zijn fiets. De man zwaait naar ons en ineens heb ik een beetje spijt dat ik er niet even naartoe ben gegaan en we hem hier nu achter laten. ‘Doei’, zeg ik zachtjes en ik stap op mijn fiets.

 

Als we thuis zijn aangekomen staat de deur nog open en ik voel me direct een beetje stom dat ik vergeten ben om hem op slot te doen. Maar daarna realiseer ik me dat ik helemaal geen sleutel heb van de deur en hem dus niet eens op slot had kunnen doen.

 

Als we binnenkomen is het al half zes en besef ik me dat ik wat te eten voor ons zal moeten gaan maken. Mijn broertje loopt achter me langs naar de woonkamer waar hij wéér de iPad pakt en een filmpje opzet met ongelooflijk hard geluid. Ik roep vanaf de keuken dat het zachter moet of dat ik hem anders ga slaan. Er gebeurt niets en hij hupst een beetje mee op de maat van het geluid dat tezamen een soort muziek is van spullen die tegen elkaar aan gesmeten worden. Ik probeer het te negeren en besluit om pasta pesto te maken en dan wat komkommer plakjes erbij te doen. Dat maakt mama ook vaak en is niet zo moeilijk gok ik zo.

 

Ze had tegen ons gezegd dat we de messen mochten gebruiken én met vuur koken, dus dat is wat ik ga doen. Ik pak een snijplank uit een lade en ga weer op het stoeltje van mijn broertje staan en pak daarna een groot mes uit het messenblok. Het ziet er scherp uit en ik leg het neer op de snijplank. Op het aanrecht staat het koffiezetapparaat van mama, waar ze op sommige ochtenden koffie met schuim mee maakt. Uit het apparaat steekt een snoer, maar de stekker zit niet in één van de stopcontacten, omdat daar al andere apparaten in zitten. Ik pak het snoer van het koffiezetapparaat en leg het op de snijplank. Met het scherpe mes snijd ik in één keer dwars door het snoer heen. De stekker ligt nu als een klein poppenhoofdje op de snijplank en ik houd hem vast in mijn hand en kijk er trots naar. Het stekkerloze snoertje prop ik achter het koffiezetapparaat, zodat je niet goed kan zien dat er iets aan ontbreekt. Een vreemd gevoel gaat door mijn buik, zoals wanneer je op school iemand hebt geslagen die jou eerst een stom rotkind heeft genoemd. Ik besluit het gevoel te negeren en ga verder met koken. Uit de koelkast pak ik een potje pesto en een komkommer. Ik doe een heel pak met penne in een steelpan en doe er water bij totdat de pasta onder staat. Hoe ging dat nou ook alweer met het gasfornuis? Ik begin aan de knoppen te draaien, maar er gebeurt niets. Dan herinner ik het me weer en ik draai aan de linkerknop terwijl ik deze ondertussen indruk en een enorme vlam schiet omhoog. Het knettert een beetje en ik draai gauw de knop een beetje naar links zodat de vlam wat kleiner wordt en zet de pan op het water. Zo, dat is gelukt en ik vraag me ineens af wat mama hier nu van zou vinden. Zou ze trots op me zijn? Het is eigenlijk wel heel erg jammer dat ze dit niet kan zien nu en ik word ineens een beetje verdrietig. Gauw pak ik het mes om de komkommer in plakjes te snijden.

 

‘Mag ik ook?’ Ik schrik zo van mijn broertje dat ineens naast me lijkt te staan, dat ik in mijn vinger snijd. Het bloed begint meteen heel hard te stromen en ik voel hoe mijn ogen beginnen te prikken. ‘Pak een pleister!’ roep ik naar hem. Hij kijkt versteld naar mijn vinger. ‘Wow, je hebt bloed’, zegt hij alleen maar. ‘Pak een pleister!’, roep ik nog eens, terwijl ik van het krukje af stap. ‘Daar uit het kastje’. Mijn broertje rent naar het kastje en bekijkt de pleisters. ‘Wil je een gewone of met een olifant?’. ‘Een gewone, die met dieren zijn voor jou.’ Hij geeft me de gewone pleister, die er eigenlijk behoorlijk saai uit ziet, maar toch ook stoer. Ik probeer hem om te doen, maar het is erg lastig met één hand. Mijn broertje is inmiddels op het krukje gaan staan en zwaait met het mes in het rond. ‘Gaaf!’ roept hij uit. Hij schrikt als hij de komkommer plakjes ziet die onder het bloed zitten. ‘Dat lust ik niet hoor’, hij wijst naar de rode komkommer. ‘Dan laten we die wel zitten. Kom ga maar aan tafel, de pasta is wel klaar denk ik.’ Ik trek het mes uit zijn handen en duw hem van het krukje af. ‘Wil je dood? Dat gebeurt er als je met een mes in jezelf snijdt, dan ga je dus hartstikke dood.’ zeg ik kalm tegen hem. ‘Moet jij weten hoor als je dood wilt’, ik haal nonchalant mijn schouders op. Hij kijkt me bang aan en zijn onderlip begint een beetje te trillen. ‘Nou, kom op, ga aan tafel zitten’ spreek ik hem toe. Een beetje beduusd doet hij wat ik zeg. Voorzichtig pak ik daarna het pannetje met daarin de penne aan de steel op en draai het vlammetje uit. Ik pak een vergiet zoals ik dat mama heb zien doen en zet die in de gootsteen en giet de pasta met het water er in. Daarna schep ik de penne in twee schaaltjes en lepel er wat pesto doorheen en roer het tot een groene smurrie. Het ziet er anders uit dan normaal, maar ik zet de bakjes op tafel en we gaan tegenover elkaar zitten, mijn broertje op een verhogingskussentje. Ik neem een hap en de penne kraakt tussen mijn tanden. ‘Het is erg vies’, zegt hij terwijl ik hem de pasta hoor vermalen. Ik begin hem behoorlijk zat te worden, maar vanaf deze afstand kan ik hem niet slaan en dus zucht ik zoals ik mijn moeder ook altijd hoor zuchten. ‘Eet het nou maar op, het is dit of niks.’ Hij propt snel twee happen naar binnen en daarna laat hij zich van de stoel afglijden. Zelf stop ik na vier happen ook en daarna breng ik de bakjes naar het aanrecht en gooi de inhoud weg. De pannen en snijplank doe ik netjes in de vaatwasser en de bebloede komkommer gooi ik bovenop de restjes eten in de prullenbak.

 

Nadat ik het bad voor ons heb laten vollopen, met veel schuim, gaan we zó lang in bad dat het water koud is geworden en onze handen en voeten rimpels hebben. Mijn broertje lacht hard als ik hem help met afdrogen. ‘Ik heb opa handen! Ga ik nu ook al bijna dood?’ Ik kietel hem met de handdoek onder zijn oksels en hij begint te gieren en te hikken tegelijk. Samen rollen we over de badkamervloer, totdat we hijgend naast elkaar liggen, opgedroogd door het rollen over de handdoeken en de badmat. Als we onze pyjama’s hebben aangetrokken breng ik hem naar zijn bed en geef hem een kusje op zijn voorhoofd. ‘Ik wil niet alleen’, hij kijkt heel beteuterd en angstig. Ik voel een enorme opluchting dat ik nu zelf ook niet alleen hoef te slapen en kruip naast hem. Ik voel zijn teentjes tegen mijn schenen aan en knip het lampje uit boven ons hoofd. De klok in de vorm van een schaap dat naast zijn bed staat heeft een rode kleur; tijd om te gaan slapen.

 

Voor m’n gevoel lig ik pas net te slapen als ik ineens de deur van de slaapkamer open hoor gaan. Ik schrik even en ga dicht tegen mijn broertje aan liggen, wanneer er een gestalte het kamertje binnen komt en naar ons toe loopt. Als ik zie dat het mijn moeder is schuif ik op mijn zij naar haar toe. Het schijnsel van het licht op de gang valt over haar gezicht en ze kijkt me een beetje verward aan, alsof ze verbaasd is dat ik hier thuis ben en niet zij, degene die had gezegd dat ze weg zou gaan. ‘Mammie’, fluister ik zachtjes en ik strek mijn armen naar haar uit. Ze knuffelt me in de stille nacht en ik voel hoe ze huilt door de schouders die tegen me aan beginnen te schokken. Ze komt overeind en kijkt me aan; lief en een beetje schuldig, met rode ogen van het huilen. ‘Mama zal jullie niet meer alleen laten, het spijt me zo lieve schat’, ze aait over mijn haren. ‘Het geeft niet hoor mama,’ zeg ik tegen haar. Mijn broertje rolt ondertussen op zijn buik en strekt zijn armen wijd uit, zodat er bijna geen plek meer is voor mij. Hij lijkt niets te merken van de terugkeer. Zijn pyama shirt is omhoog gekropen door het gewoel en gedraai. Mijn moeder streelt over een stukje van zijn blote rug met haar wijsvinger. Trots begin ik te vertellen over alle dingen die zijn gelukt; het eten maken en in bad gaan en dat we het samen hebben bijgelegd na een ruzie. Ik laat weg dat we naar buiten zijn geweest op de fiets en met de zwerver hebben gesproken en dat ik de stekker van haar koffiezetapparaat er zonder reden heb afgesneden.  ‘Ik sneed wel een beetje in mijn vinger tijdens het koken, maar toen hebben we er samen een pleister op gedaan en daarna gegeten. Het was eigenlijk best gezellig zo, dus je hoeft je geen zorgen te maken, we redden ons wel.’

 

Ze kijkt me aan tijdens het verhaal over de dag en haar ogen worden steeds verdrietiger. Niet schuldig-verdrietig, maar anders. Zoals ze keek toen ze wegging, vanochtend vroeg. Ze glimlacht naar me als ik ben gestopt met praten. ‘Goed toch mam van ons?’, vraag ik haar. ‘Heel goed schat’, fluistert ze en ze kust me op mijn voorhoofd. Als ze opstaat zegt ze zachtjes ‘ga nu maar lekker verder slapen.’ En zo gaat ze weer, uit de kamer de gang op en ik zie haar lijf weer even van de zijkant, met de buik waar ik in heb gezeten en haar bolle voorhoofd. En wanneer ze de deur zachtjes sluit vraag ik me af of ze blijft deze keer of zal verdwijnen in de nacht.

 
 
 

Recente blogposts

Alles weergeven
Truman Show

Als dit geschilderd is, De lucht zorgvuldig ingekleurd. De meren en zeeën Met een kraantje aangevuld, Tot aan de rand, Kunnen we...

 
 
 
Oedipus' got nothing on me

De man die mij had grootgebracht was een imposante verschijning. Hij had het lichaam van een bootwerker; zijn spieren kon je onder zijn...

 
 
 
Pandora

Zittend in de tram kijkt ze uit het raam. Op haar schoot ligt een papier, er zit een vouwtje in de bovenhoek die ze met haar wijsvinger...

 
 
 

Opmerkingen


contact
albergajulia@hotmail.com

 
bottom of page